NB – Rechtop begraven worden in Oud-Drimmelen. Soms weer opgegraven, kan ook.
De mooiste aftrap is wel dat een van de broers (Pieter of Jan) rechtop begraven wilde worden want hij had een houtenbeen en was bang dat wanneer Christus hem uit de dood zou opwekken, hij niet zou kunnen opstaan. En omdat de begraafplaats ommuurd is met een hoogte van zo’n twee meter en tevens is afgesloten met een zeer hoog ijzeren hek, wilde de broer met het houtenbeen ook buiten de muren een graf. Met dezelfde reden: als Christus kwam kon hij het hek misschien niet openmaken. En het gebruik wilde dat je buren jouw begrafenis regelen dus begroef de familie Hagers de ene broer binnen de muren en de andere buiten de muren. Die ene steen is dus het graf van de broer met het houtenbeen.
Wat is het toch jammer dat soms de leukste verhalen niet waar blijken te zijn. Maar laten we de mythe in stand houden ter ere van Cornelis de Lint, de postkantoorhouder van Nieuw-Drimmelen. Hij verzette zich begin 1900 tegen de grafruiming van die ene steen aan de oostzijde van de begraafplaats en won de rechtszaak. “Graven buiten de muren mogen niet geruimd”.
De begraafplaats van Oud-Drimmelen (a/d Oud Drimmelen 4 te Drimmelen) is heel bijzonder. De eerste reden is dat die nog bestaat want de Sint-Elisabethsvloed van 1421 vaagde het dorp Oud-Drimmelen met kerk en kerkhof bijna totaal van de kaart. Ongeveer 1450 werd op deze plek een nieuwe kerk gebouwd gewijd aan Sint Sebastiaan. Na bedijking van de Emiliapolder rond 1645 ontstond bij een sluis het huidige nieuwe Drimmelen. Niets bleef het oude dorp bespaard want op 2 mei 1730 verwoestte een grote brand de nog zo’n 20-tal boerenwoningen. Alleen de kerk en een zestal huizen bleven gespaard. Niet dat het goed ging met de kerk, nee het was al sinds 1693 een bouwval en eigenlijk gevaarlijk om ter kerke te kunnen gaan. Na zeer lang zeuren van de Drimmelaren verleenden op 10 maart 1792 de Staten van Holland en West-Friesland toestemming om de kerk af te breken. De laatste dienst met gevaar voor eigen leven was gehouden op 12 april 1789 dus het werd tijd. Weer dikke pech want de opbrengst van de afbraak was geen 400 tot 500 gulden maar helaas maar 305. Soberheid werd troef voor het nieuw te bouwen godshuis in Drimmelen. Jan Romme uit Wagenberg begon met de afbraak op 19 december 1793. De enige eis daarbij was dat de buitenmuren van de kerk moesten blijven bestaan met een hoogte van 5 voet (= Weselse maat, dus 5 keer 36 cm).
De binnenruimte van de kerk werd op 1 april 1794 begraafplaats en Karel Naret die gestorven was op 4 april 1794 werd er op 7 april als eerste begraven voor de som van 6 gulden aan grafrechten en 1 gulden voor het gebruik van de baar.
Tot 1802 was het de gewoonte dat je buren jouw begrafenis regelden en ook het graf delfden. Maar in dat jaar deed de schoolmeester Dominicus Pelletier bij het gezag zijn beklag, omdat zijn in 1798 overleden en begraven vader illegaal was opgegraven ten behoeve van een andere overledene. Dat was, zo weten we bijna zeker, opzet want de Drimmelaren waren allemaal Protestantse zalmvissers en sterk Oranje gezind. Toen de Fransen Drimmelen in ongeveer 1793 ‘bevrijden’ was niemand daar Patriottisch gezind. Laat nu de heer Pelletier als een van de weinige Drimmelaren patriottische sympathieën hebben gehad. Er kwam dus vanaf direct een officiële doodgraver. Tot 1852 was dat bijvoorbeeld Leendert Blankenbijl, tevens schoolmeester en klokkenluider in het nieuwe Drimmelen. Voor twee gulden groef hij jouw graf (50 cent voor kinderen tot 10 jaar) maar dikwijls besteedde hij het werk uit voor een paar stuivers aan een ander.
De begraafplaats in Oud-Drimmelen was populair zodat in 1875 besloten werd om dubbel diep te begraven. Dat was willekeurig dus denk niet dat je als man en vrouw keurig boven elkaar kon komen te liggen, wanneer je niet tegelijk het loodje had gelegd. In 1892 werd de noordelijke muur afgebroken om de begraafplaats sterk te vergroten.
Maar het was niet altijd gemakkelijk om er begraven te worden. De lijkkist werd met een bootje vanuit Drimmelen naar de plek in Oud-Drimmelen gevaren (zo’n 30 minuten) en daar op de wal was het nog een kwartiertje lopen naar de begraafplaats. Wanneer er ijs lag moest er iemand in laarzen vooruit lopen om het ijs te breken zodat het bootje kon worden voortgetrokken. In 1883 werd er zelfs voor 2000 gulden een ijzeren lijkschuit gekocht.
Maar toen er in 1937 zo’n enorme ijsgang was dat de lijkkist op een slede door een paard naar de begraafplaats moest worden getrokken, vond het gezag dit niet piëteitsvol. De lijkschuit moest vervangen worden door een lijkwagentje. De enige Drimmelaar die daaraan niet mee wilde betalen was Jan Uythoven. Hij overleed plotseling dat jaar en, o ironie, werd als eerste op het lijkwagentje naar Oud-Drimmelen gereden.
Deze ommuurde begraafplaats is misschien wel een van de mooiste in Nederland. Niet alleen door de historie maar ook omdat in elk seizoen het leven uit vorige eeuwen voelbaar is. Met hard werken werd zo dus iemand naar zijn of haar laatste rustplaats gebracht. In weer en wind ervaart de bezoeker nu de vergankelijkheid van het vluchtige leven. Midden in de weilanden is het nog een klein overblijfsel van een landschap waar drie Sint-Elisabethsvloeden (1404 + 1421 + 1424) en een grote brand het dorpse leven hebben weggevaagd.
(Een levendig verslag plus de hier afgedrukte foto’s van de begrafenis uit 1928 staat in weekblad De Spiegel 28 augustus 1928. Op verzoek stuur ik het u toe.)
(Grote dank gaat uit naar de heren Louis van Suijlekom en Gerard Thijssen, zonder wie ik bovenstaande nooit had kunnen schrijven.)